Terwijl ik in bad zit, zie ik vanuit mijn ooghoek een kakkerlak zitten op de rand van de wastafel. Ik schrik me rot, maar iets zegt me het oerlelijke beestje met rust te laten. Enigszins verkrampt kijk ik toe, klaar om uit bad te springen en het beest een doodsklap te geven. Ik kijk met afschuw naar zijn sprietenkop, maar word opeens zalig rustig.
Hij wenkt me en in gedachten voel ik me meegevoerd worden. We passeren gebouwen, ruïnes, oorlogen en komen met een doffe dreun terecht in wat blijkt een paleis te zijn. Blijkbaar bekijk ik nu de zaak vanaf zijn ooghoogte. We zitten onder de rand, van wat vermoedelijk een kast is op een koele mozaïekenvloer. Ik zie voeten met pantoffels voorbij schuifelen. Flarden van een gesprek vang ik op, die mijn compagnon Lak mij blijkbaar wil meegeven.
Wanneer ik naast me kijk, zie ik hem in volle grootte naast me staan. Hij lacht me vriendelijk, zelfs kameraadschappelijk toe. Ondanks zijn vervaarlijke pantser heb ik niets van hem te vrezen nu ik zo klein ben. Ik hoor hem mompelen.
“Ik wil je een stukje geschiedenis laten zien. En wie kan dat beter dan ik? Wij komen al eeuwen elk gebouw binnen dat wij wensen. Wij volgen de mensheid en kennen de meest intieme en verborgen details van hun levens. Deze geschiedenis wil ik jou laten zien. Vandaag ben ik erachter gekomen dat jij daaraan interesse hecht. En dat je er bovendien graag over schrijft.”
“Welnu hier begint het verhaal. Het is 1900 en dit is het paleis van de Condesa de Lebrija, die ik haar hele leven gevolgd heb. Het zal je misschien verbazen, maar de leden van Lak kunnen eeuwenoud worden. De mens zoekt naar wonderen in het universum, terwijl vlak onder zijn neus de grootste mirakels plaatsvinden. Wij zijn de geschiedschrijvers van de mensheid. In onze beschrijving laten we ons niet leiden door de ideeën van de overwinnaars. Wij leggen de gebeurtenissen vast van de verliezers. Zij kunnen geen geschiedschrijving betalen en zijn enkel bezig met overleven. Vandaar dat wij ons om hun verhalen bekommeren en deze vastleggen. Iedere kakkerlak is lid van het genootschap van de Lak, geschoold in het schrijven van de historie van de armen.”
“Begrijp je nu waarom wij meestal bij de behoeftigen in de buurt leven? Ik heb je terug in de tijd meegenomen naar juist dit moment omdat de Condesa een aantal maanden geleden haar man heeft verloren. Zij beschikt over een astronomisch vermogen en een enorm inkomen. Dat is allemaal te danken aan het grootgrondbezit van haar familie. Al eeuwenlang bezitten zij een groot deel van het land. Oorlogen en samenzweringen wist de familie te overleven en daarmee zelfs hun bezit uit te breiden. Zij trouwden generaals of sloten verbonden met andere welgestelde families. Zij zorgen er altijd voor in de omgeving van de macht te zijn of zelf de touwtjes in handen te hebben.”
“De gewone man, de arme sloeber, werkt voor hen. Meestal zonder dat zij zelf zich daarvan bewust zijn. Het geld, bijvoorbeeld de pacht van de landerijen of de huurpenningen van de huizen, hutten of optrekjes worden door hun geïnd via tussenpersonen. Belastingen moeten betaald worden aan de ‘overheid’ waarna deze toch in de kluizen van deze familie terechtkomen. Ik kan je de financiële bewijzen daarvan laten zien.
Vol bewondering kijk ik ‘Lak’ aan. Wat een geweldig werk verrichten zij.
“Maar waarom houden jullie die allemaal bij, vraag ik.”
“Dat lijkt me nogal voor de hand liggend, antwoordt hij rustig. Jullie, arme sloebers zijn alleen bezig met overleven. Jullie werken je suf om de pacht te betalen, voor jullie eten en drinken, om jullie schulden af te lossen. Of jullie laten je meeslepen in krankzinnige oorlogen, die jullie alleen maar kunnen verliezen, waarbij de meesten van jullie het leven laten. Jullie zijn te gefixeerd om elkaar uit te schakelen en tegen te werken, in plaats van elkaar te helpen. Jullie laten je steeds voor het karretje spannen van de overwinnaars. De rijke elite.”
“Jullie zien niet wat het Genootschap der Kakkerlakken al duizenden jaren door heeft.”
“Ik zal het maar eerlijk bekennen, besluit Lak, wij doen dit uit medelijden voor jullie. Ja, misschien wel uit liefde.”
“Uit liefde?, stribbel ik tegen, maar het enige dat wij met jullie doen is jullie doodtrappen wanneer we de kans krijgen.”
“Ik weet het, zucht Lak. Toch blijven we hiermee doorgaan. Tot de dag dat jullie ons niet meer doodtrappen gaan we door. Wanneer jullie zuinig op ons zullen zijn en ons respecteren, dan weten wij dat jullie je bewust hiervan zijn en snappen wat er op aarde aan de gang is.”
“Maar ben je dan niet bang, gewaardeerde Lak, dat we jullie niet eerder hebben uitgeroeid?”
“Nee hoor, beste vriend, wij zijn zelfs bestand tegen de meest ultieme uitroeipogingen. Denk aan de atoomoorlog. Zelfs die overleven wij. Wij zijn zelfs in staat de mens te overleven, mocht dit nodig zijn.”
“Hoe bewaren jullie de door jullie geschreven historie dan?”
“Tja, mens, die leggen wij vast in ons uitleesbaar DNA. Ieder lid van het genootschap neemt de geschiedenis mee en is op deze manier hoeder van de mensheid.”
Vol bewondering en respect wil ik afscheid nemen van de Lak. Hij heeft dit door. Het volgende ogenblik lig ik weer in bad en hij zit klein te zijn op zijn rand van de wasbak.
Nooit meer zal ik hem verdelgen. Nee, ik zal hem roemen, want zij waken over onze geschiedenis en daarmee over ons voortbestaan. Ooit komt een dag dat de mens stopt om keer op keer dezelfde fouten te maken en de geschiedenis te herhalen ten koste van zijn medemens.
Ooit zullen we elkaar en het Genootschap van de Lak liefhebben en in vrede naast elkaar leven.
Rob Vellekoop, 2018