De telefoon gaat over. Aan de andere kant van de lijn hoor ik een bekende stem met een enigszins zangerig accent. Het is mijn oude vriend, met wie ik 23 jaar niet gepraat heb. We spreken af dat ik eind januari bij hem langs zal gaan. Het telefoongesprek is kort, maar helder. Mensen van weinig woorden hoeven niet veel te zeggen om bepaalde dingen duidelijk te maken.
We hebben elkaar 23 jaar niet meer gezien. Ik scheidde en hij vond dat ik mijn ex niet goed behandelde. ik was daar boos over, want hij was mijn vriend, zo redeneerde ik, dus moest ik op zijn loyaliteit kunnen rekenen. Een belachelijke reden natuurlijk, achteraf.
De laatste drie jaar was ik aan het twijfelen, bel ik hem nu wel of niet. De doorslag gaf een onheilspellend gevoel, omdat ik de laatste jaren allerlei bekenden heb zien wegvallen. Je moet zuinig zijn op de mensen die je kent of gekend hebt. Dat is mijn insteek geworden.
Nadat ik bij mijn moeder langs geweest ben, ga ik naar mijn vriend op de laatste zaterdag van januari. Ik wandel nerveus vooraf door de straat in het dorp waar ik mijn eerste twintig jaar ben opgegroeid. Het is een vreemde straat geworden. Mijn ouderlijk huis ligt op zo’n honderd meter van de woning waar mijn vriend woont. Ik zie onbekende gezichten, vreemde auto’s in een ooit bekende omgeving met rijtjeshuizen, de garages met daarvoor een grote stoep waar we altijd voetbalden.
Aan het einde van mijn straat staat het huis van Niek. Als ik hem nader zie ik in de verte een oudere man achter een boom staan op de oprit van het voor mij bekende huis.
We omhelzen elkaar. De krachtpatser, die hij was, voel ik niet. Geen stevigheid, krachteloos. Ik schrik.
Hij is een stuk ouder geworden, en maakt een zorgelijke indruk. Hij is geen spat veranderd, dat voel ik wel. Ik loop achter hem aan, we gaan niet de woonkamer in, maar naar een ruimte waar ooit de schilderswerkplaats was van zijn vader. Met iedere stap die ik zet voel ik me meer beklemd en ongemakkelijk.
Het is rommelig in deze kamer. Na wat korte heen en weer boodschappen, doet hij zijn vreselijke verhaal.
Nico vertelt van de pijnen die hij een jaar lang geleden heeft, omdat hij al twintig jaar een gebroken ruggenwervel schijnt te hebben. De pijn daarvan velde hem, hierdoor kon hij zich amper nog bewegen, zitten, liggen of welke houding dan ook aannemen. Het onvermijdelijke gevolg was dat hij geen werk, dus geen inkomsten meer had als schilder. Hij belandt in de schuldsanering. Maar daarmee is nog geen einde gekomen aan zijn tegenslagen, toch vertelt hij dat de pijn wonderbaarlijk genoeg nu veel minder is, zonder enige medische ingreep. Een ingreep, vertelt hij, is heel gevaarlijk en daarom laat hij het er maar voorlopig bij.
We filosoferen over de mogelijkheden van het vastzetten van een wervel, en dergelijke. Ik haal opgelucht adem wanneer hij vertelt dat hij uit de schulden kan komen door zijn huis te verkopen. Ook dat hij zicht heeft op een goedkoop huurhuisje. Dat schijnt echter niet zo gemakkelijk te zijn als het lijkt, want hij heeft geen cent en de gemeente weigert bij te springen om hem een lening voor de verhuizing te geven. Dat geeft hem natuurlijk veel stress.
Nadat ik me te pletter geschrokken ben, kan ik iets opgelucht ademhalen. Het vervelende gevoel blijft echter zeuren, want een grote gezonde en sportieve kerel, een levensgenieter, een vrolijk goed mens, is naar de Filistijnen geholpen. Mijn vriend is op zijn Moinsters ‘naar de klote gegaan’. Ik voel me schuldig, Daarom zitten we hier in een onverwarmde ruimte waar we beiden onze jas aanhouden. Hij wijst op de sigaretten en verontschuldigt zich met de woorden, ‘ja ik ben weer gaan roken’. En dat is niet zo verwonderlijk.
Ik vertel hem van mijn avonturen en op welke manier ik in Frankrijk terecht ben gekomen.
‘Maar, zegt hij, er is nog iets, ik heb nog niet alles verteld’. Voordat ik voor de volgende schok klaar ben, zit ik in de rollercoaster van een man die in de val is getrapt waartegen ik met DLM Plus vanaf begin 2020 waarschuw. Als ik toen contact met hem had gezocht, had ik hem voor de volgende bedreiging kunnen waarschuwen. Waar was ik? De man die loyaliteit eist van anderen, maar er zelf niet is als zijn vriend hem echt nodig heeft?
‘Ik heb een kapotte hartklep.’ ‘Met een open hartoperatie kunnen ze er wat aan doen, terwijl het ook op een eenvoudiger manier via een slangetje zou kunnen’. ‘Dat willen ze alleen niet doen.’ ‘Na een paar uur werken ben ik al doodop’.
Ik moet ongelofelijk triest gekeken hebben. Eerlijk, ik voelde me ontredderd. Hij zat midden in de stress van schulden, verhuizing en geldzorgen en dan had hij het ook nog eens serieus aan zijn hart. Wonderlijk genoeg probeert hij mij gerust te stellen. ‘Het komt wel goed’, zegt hij op rustige toon. ‘Ik ben zo blij dat je er ben!’ Die woorden herhaalt hij die middag wel zes keer. Pas achteraf begrijp ik waarom. Net zoals ik pas later doorhad wat er met hem is gebeurd, nadat we gezellig een pilsje zijn gaan drinken in een café in Terheijde.
Samen reden we in een door hem geleend autootje naar een gehucht misschien ander halve kilometer verderop. Het was er druk en gezellig. Veel mannen en vrouwen van onze leeftijd en een jaartje of tien jonger zaten hier in een verbouwde viskeet. De meesten hadden wel iets bekends, waardoor ik het vermoeden heb dat ik ze vroeger moet hebben gekend.
In de keet ging hij verder met zijn verhaal. Hij legt me uit wat er precies met hem is gebeurd. Tijdens de coronatijd heeft hij zich drie keer laten prikken. Met een bekende had hij besloten dat dat het beste voor hen was. Ik durf hem niet te vertellen dat heel veel mensen hierdoor lijden aan vaccinatieschade en dat hartschade er een van is. Het is zo’n dubbel gevoel. Aan de ene kant was ik heel blij hem weer te zien, maar aan de andere kant zie ik echter een toekomst, die hij waarschijnlijk niet meer heeft. Ik verzeker hem dat ik over een paar maanden terugkom en probeer uit hem te krijgen op welke manier ik hem kan helpen. Daar gaat hij echter helemaal niet op in. Voor hem is alles weer goed, wij hebben in vriendschap elkaar omarmd. Dat gevoel geeft hij mij heel sterk.
Na onze ontmoeting heb ik weken lang me heel slecht gevoeld. Ik wilde iets voor hem doen, hem helpen, maar wist niet op welke manier, omdat hij die hulp nooit zou aannemen. Daarvan was ik zeker. Sinds begin maart is het rustiger. Het slechte gevoel is er niet meer, mijn verwijt dat ik het niet eerder goed gemaakt heb evenmin. Het is rustig geworden. Ik versta nu waardoor.
Afgelopen vrijdag bel ik hem ’s avonds op om te zeggen dat ik weer in het land ben en op zaterdag hem graag wil opzoeken. Ook wil ik weten of hij al verhuisd is. Ik hoop dat hij overgegaan is naar zijn nieuwe huis en dat ik een stuk zorgelozer met hem weer wat kan gaan drinken. Begin maart heb ik hem verteld met Pasen te zullen komen, waarop hij mij beloofde mij in Frankrijk te komen opzoeken.
Zijn telefoon gaat over. Het duurt even. Aan de andere kant van de verbinding hoor ik gestommel, en dan een jonge mannenstem. ‘Ja, je spreekt met de zoon van Nico, hij is gestorven, we hebben hem dinsdag gecremeerd.’