Ik zit op een bankje in het park. De vogels tsjilpen een lied. Een vrouw laat haar hondje uit en wurmt zijn behoefte in een klein plastic zakje. Naast mij zit een dame die naar mij is opgeschoven zodra ik plaats heb genomen op het strak gestileerde straatmeubilair. Ik kijk nieuwsgierig in haar richting. Ze begint een gesprek op zachte maar indringende toon. Eigenlijk heb ik helemaal geen zin om te luisteren, maar ik doe het toch, uit beleefdheid.
Ze begint me allerlei vreemde vragen te stellen waarvan ik er geen enkele wil beantwoorden. Toch dringt ze aan. Ze vertelt dat ze gewend is om mensen vragen te stellen. Dat is natuurlijk heel prettig voor haar, maar voor mij is dat geen enkele reden om er op in te gaan. Ze houdt echter voet bij stuk en blijft dezelfde vragen herhalen. Ik begin wat geërgerd te raken.
Ik zit daar in het park om even wat frisse lucht in te ademen en een beetje voor me uit te staren. Bij dat plaatje hoort geen opdringerige vrouw. Trouwens waarom wil ze al die gegevens van mij weten. Ik ga toch niet gewoon vertellen met wie ik een relatie heb, hoe oud ze is en waar ik woon, hoeveel hypotheek ik betaal en wat ik aan loon maandelijks ontvang?
De dame, ik schat haar in de veertig, geeft niet op. Ze doet alsof dit haar dagelijkse werk is. Ze heeft er zo’n zakelijke mantelpakjesuitstraling bij. Dan is het opeens genoeg voor mij. Ik weiger echter om op te staan en de benen te nemen, want dit bankje en dit park is er ook voor mij. Mevrouw, zeg ik vastberaden, uw vragen ga ik niet beantwoorden, wat denkt u wel dat u bent?
Zo, denk ik, nu ben ik van haar af. Tot mijn verbazing blijft ze op haar post. Ze vertrekt geen spier van haar gezicht. Nou, zegt ze gedecideerd, ik ben ambtenares en in plaats van achter een loket te staan, hebben wij in onze gemeente er voor gekozen, interviews af te nemen in dit park. We vinden dat wel zo informeel, trouwens de omgeving is niet alleen voor ons gezonder, maar ook voor de geïnterviewde.
En waarom zou ik daar dan aan meedoen, stribbel ik tegen. U zit mijn vrije tijd te verknoeien met vragen over zaken die de Overheid al lang van mij kent. Kijk uw stukken eens wat beter na. Jullie verzamelen in allerlei systemen informatie, koppelen dat naar lieve lust en daarna ga je nog een keer aan mij vragen of jullie al mijn informatie goed bij elkaar hebben geroofd.
Hmm, antwoordt de vrouw, u beseft toch wel dat u een ambtenaar in functie niet mag beledigen. Wij zijn trouwens geen rovers, wij doen wat de burgers ons opleggen. Dat doen ze iedere paar jaar opnieuw. Ze zijn blijkbaar heel tevreden over ons, want we krijgen iedere keer meer bevoegdheden om informatie over hen te verzamelen zodat we hen nog beter kunnen beschermen. Ik zit hier niet voor mezelf, maar voor u. Begrijpt u dat wel?
Wat, roep ik uit, we zitten toch niet bij u op het stadhuis, moet ik nu hier ook al opzitten en pootjes geven? Ik heb helemaal niet gevraagd om keer op keer door jullie gescreend te worden. Flikker toch op. Zelfs in het park ben ik niet meer veilig voor jullie fratsen.
Ja, zegt ze zeker van haar zaak, volgens de laatste gemeentelijke verordening, moet u dat wel. De gemeenteraad heeft dat zo beslist. Zij vinden het noodzakelijk dat we alle informatie die tot ons gekomen is, nog een keer handmatig checken en dan zelfs face-To-face. Ik probeer alleen maar mijn werk te doen, mijnheer, dat is alles. U hoeft mij niet te beledigen en u hoeft zeker niet boos te worden. Dat is nergens voor nodig. Wij doen alleen maar goed, in uw belang.
Rob Vellekoop, 6 april 2018