Onderweg van het station naar de Martini kerk passeer ik in een smal straatje een man die bibberend op de grond zit met in zijn hand een beduimeld papiertje in doorzichtig plastic met de tekst ‘Ik ben dakloos’. Voor hem staat een leeg doosje. Ik zie een ellendig hoopje mens in Groningen, dat ieder van ons zou kunnen zijn, nadat het noodlot gehakt van ons leven heeft gemaakt.
Twee meter van hem verwijderd is een geldautomaat. Ik twijfel en voel in mijn zak of ik nog wat kleingeld bij me heb, maar dat is niet het geval. Een enorme onrust komt in me op. Ik wil hem toch wat geld geven, daarom keer ik na 15 meter door te zijn gelopen, terug het steegje in. Ik stap op de geldautomaat af. Het apparaat spuugt een briefje van vijftig uit. Ik baal, want dat gaat mijn budget ver te boven om dit in zijn hand te stoppen. Vertwijfeld loop ik opnieuw langs hem. Zijn gezicht is bleek in ingevallen, ik schat hem begin zestig. Hij zit direct op de koude ondergrond, daarom rilt hij zichtbaar van de kou.
Het is vanmorgen droog geworden na een vochtige nacht. Na uit mijn warm bed te zijn gestapt, ben ik gevuld met een stevig ontbijt naar Groningen gegaan. Zo maar, omdat ik een NS abonnement heb waarmee ik op gezette tijden gratis kan reizen. In de warme trein geniet ik van het uitzicht op de velden en bossen die langzaam kleuren naar de herfst. Hoe zou deze man de nacht hebben doorgebracht? Zonder geld kon hij vannacht zeker niet bij de opvang terecht. Hoe is hij vanmorgen opgestaan? Als je tenminste van opstaan kan spreken, wanneer je de nacht buiten (met hopelijk enige beschutting) onder de kille hemel hebt doorgebracht.
Ik zit even later mijn 50 eurobiljet aan te breken. Ik neem een eitje, het goedkoopste van het menu en een kopje thee. Het smaakt me niet. Ik voel me ongemakkelijk en vooral schuldig, bij iedere hap en slok die ik neem.
Met het ‘eigen schuld’ verhaal kan ik mezelf niet geruststellen, omdat ik die uitleg haat en een slap smoesje vind. Zelfs al zou het deze man zijn eigen schuld zijn, dat hij geen geld meer heeft waardoor hij zijn huur of hypotheek niet meer kon betalen, dan vind ik het nog steeds onmenselijk hem op straat te gooien, onder het mom: ‘Had je maar beter moeten uitkijken.’
Nee, ik voel me pas weer goed nadat ik snel mijn broodje plus thee naar binnen heb gepropt en terug loop naar de man die ‘gelukkig’ nog bij het betaalapparaat in het steegje tegen de pilaar aan zit. Ik stap op hem af en geef hem een biljet. Hij kijkt glimlachend naar mij op en bedankt me. Een weldadig warm gevoel stroomt door mijn lijf. Ik loop snel weg, aan mij hoeft hij geen dankbaarheid te betuigen. Het is vanzelfsprekende zorg die ik even heb geregeld.
Deze man is naar schatting een van de tienduizenden medelanders die geen inkomen (meer) hebben en daardoor ook geen adres meer. Meestal betekent dit dat ze ook geen aanspraak kunnen maken op een uitkering. Ze zijn letterlijk overgeleverd aan de goedheid van anderen of ze verder mag blijven leven. Hun problemen nemen nog eens toe met het kouder worden van de nachten. Dan moeten ze naar de betaalde nachtopvang en als ze geld zouden hebben, konden ze natuurlijk ruimte huren.
Ik herinner me opeens een man die onze gezellige ontbijt ruimte in een Akens hotel ooit binnenliep en bij ieder tafeltje om eten kwam vragen. Binnen enkele seconden had de bewakingsdienst hem buiten gegooid, waar hij voor de deur bleef staan jammeren en stampei maken. Het akelige geluid van zijn jammerende stem galmt jaren later nog steeds na in mijn hoofd. Mijn partner en ik hebben toen uit pure schaamte ons overdadige ontbijt achter gelaten, zijn op hem afgestapt en hebben hem geld in zijn hand gedrukt.
De man in Groningen leed in stilte en de Duitser schreeuwde zijn ontzetting uit over zoveel onrechtvaardigheid, die wij elkaar aan kunnen doen.
En dat allemaal omdat toch de meerderheid vindt dat hij het verdient en dat het zijn eigen schuld is dat hij hongert.