Ze zijn al een paar maanden in opleiding. Ik geef ze geen les of onderwijs, want door ervaring leren ze zelf hoe een haas een koe vangt en dan andersom. Op dit ogenblik zijn ze druk bezig met een wesp. Ze halen hem met een gemak uit de lucht alsof luchtafweer voor hen er niet toe doet, door er tegelijkertijd naar te springen. Deze keer niet uit volle overtuiging tegen elkaar aan, zoals vaak gebeurt, maar recht op de wesp.
Het arme dier heeft geen schijn van kans, hij valt op de grond en krimpt van doodsangst in elkaar. Even later bestuderen ze samen het gedrag van het vliegende insect. Ze geven hem een duwtje als hij zich niet beweegt en als hij dat wel doet, pakken ze hem op. Het diertje heeft hun volledige aandacht. Het weet desondanks onder een plint te ontsnappen, maar niet aan de priemende ogen van de broertjes. Steeds als het beest een vleugeltipje onder de plint vandaan steekt leggen ze snel hun voet erop.
De studie van het object duurt zeker tien minuten, ze zitten rustig samen af te wachten waar hij blijft. Dan geeft de wesp het moegestreden op. Tegen zoveel geduld is zelfs een wesp niet bestand. Hij komt uit zijn schuilplaats tevoorschijn. Ogenblikkelijk storten de broers zich enthousiast bovenop hem.
Dunnechou lijkt het van zijn broertje te winnen en neemt het arme dier tussen de tanden, maar zo dat het nog net kan bewegen. Even later hoor ik een vreemd geluid, dat ik nog niet eerder gehoord heb. Ik zie de jager druk met zijn voet langs zijn mond schuren. De wesp is verdwenen. Hij kermt nog even na en dan is het gebeurd met de gevangene. Twee kauwende bewegingen en het diertje verdwijnt in de maag van zijn cipier.
Hij ziet dat ik naar hem kijk en springt op mijn schoot. Het lijkt dat de vangst hem zwaar op de maag ligt, want hij maakt wat schokkende bewegingen in het middenrif. Hieruit leid ik af dat het dier nog niet helemaal dood was voordat het in de kattenmaag plonsde.
Even later stort hij zich alweer in het volgende avontuur. Dit keer met een balletje met puntjes dat hij telkens wegtikt zoals Johan Cruijff in zijn beste jaren en daarna in de bek neemt. Zijn broer die luistert naar de Franse naam Souris, waarop hij overigens helemaal niet lijkt, komt ook verhaal halen bij mij. Ik streel hem over de kop en hij snort van tevredenheid.
De twee weten me in ieder geval op een spontane ongedwongen manier van mijn werk te houden. Leuk voor hen, lastig voor mij. Maar ja, ik kan ze toch moeilijk de hele dag op een weliswaar ruime kamer, opsluiten. Ik stop ze nog wel in hun kamer, maar dan niet langer dan een paar uur. Daarna neemt mijn schuldgevoel het van me over en moet ik ze vrijlaten, zodat ze door het huis kunnen vliegen en alles wat los zit in beweging zetten en alles wat vast zit losmaken.
Ook eisen ze dan, al is het maar voor even, om op mijn schoot te komen zitten. Ik moet ze dan als compensatie voor de opsluiting aanhalen. En dat doe ik dan maar. Ze hebben echter de gewoonte dat samen en op hetzelfde moment te willen. Een paar maanden geleden was dit nog te doen, maar nu zijn ze eigenlijk te groot en kan ik ze zoveel plek niet meer bieden, dus springen ze dan op elkaar. Gelukkig verdragen ze elkaar prima.
Soms hoor je ergens in huis een van hen een apart piepend geluid maken en dan weet je dat ze naar elkaar op zoek zijn, omdat ze elkaar een paar minuten lang niet meer hebben gezien. Zo zijn ze dan ook weer.
Volgende week gaan ze de boze wilde wereld in van auto’s, wilde dieren, bijtende insecten en andere natuurverschijnselen waarvoor ik ze niet kan waarschuwen. Eerlijk gezegd baart het me een beetje zorgen. Het blijven nu eenmaal katten van niet meer dan 6 maanden oud en alles wat ze geleerd hebben bewoog zich binnen in huis. Dat is heel wat anders dan de talrijke roofvogels om ons huis, de marters, eikelmuizen, bijtende spinnen en andere vrolijke insecten die zich minder gemakkelijk laten observeren dan het wespje van zo-even. En dan zijn er nog hele grote katten, die twee keer zo groot zijn en uit de kluiten gewassen honden in de buurt.
Het stelt me in ieder geval gerust dat ze als een wereldkampioen kunnen sprinten, elkaar absoluut zullen verdedigen mochten er aanvallers zijn met minne intenties. En ze kunnen altijd via het kattenluik in de deur de veiligheid en beschutting van het huis zoeken. Daar komt geen indringer binnen, want daar sta ik.