Ik ga vandaag niet werken, maar ik ga op stap. Terwijl horden mensen zich de trein in wurmen zoek ik ontspannen een plekje op het balkon. De reis naar Utrecht moet ik staan. Wat geeft het, straks stap ik de weidsheid in van het rivierengebied. De zon lonkt al. Het is nog wat fris, maar dat moedigt mijn verlangen juist aan. Langzaam neemt de trein me mee, weg van de randstad. Weg van de benauwdheid van het beton.
De vergezichten op het groene land maken me vrolijk. Ooievaars vissen in een slootje. Schapen grazen het gras nog korter. Dan komen er boomgaarden langs, waarvan de meeste hun appels en peren al geleverd hebben. We steken een rivier over. Culemborg komt in zicht. Na Geldermalsen en de brug over de Waal bij Zaltbommel ben ik op mijn halte.
Meestal wanneer ik kom aflopen van de dijk richting het water, zie ik mijn pont naar de overkant afvaren. Meestal moet ik hierdoor zo’n vijftien minuten wachten. Hier trekken in traag tempo rijnaken voorbij, terwijl ik een prachtig overzicht heb op de kalm stromende Waal. Daarboven een schitterende blauwe hemel. Het is een schilderij met frisse kleuren, dat ik in alle rust kan bewonderen. Het is een soort Nachtwacht, maar dan fleuriger, weidser en met natuur. De pont legt ondertussen aan. Het verkeer rijdt eraf en ik loop erop. Heerlijk even dat machtige water over naar Brakel. Genieten voor zestig cent.
De zon staat op zijn hoogst. Ik loop langs de dijk en naast me lonkt een aantrekkelijk groen veld. Even pauzeren denk ik. Mijn rugzak doe ik af en ik strek me op mijn rug uit in het zachte gras. Ik kijk omhoog de blauwe hemel in. Een aangename warmte kondigt een dutje aan. Ik sluit mijn ogen.
Opeens voel ik iets nats, hard en vlezig op mijn neus. Wanneer ik mijn ogen open zie ik de kop van een schaap vlak voor me. Ze kijkt me, vind ik, een beetje dommig aan. Ze schrikt blijkbaar van mijn open gesperde ogen en doet een twee stappen terug. Ik blijf liggen en zij blijft mij staan aankijken.
Half slaperig vraag ik zonder een reactie terug te verwachten:”Hoe kan het dat jij het eerste schaap bent, waarmee ik contact krijg?”
“Ik sta voor je open, mens, antwoordt ze nogal wijs voor een schaap. “Ik voel dat je ons schapen dom vindt en dat kom ik even rechtzetten.”
Ondertussen heb ik in stomme verbazing haar aangekeken. Schapen zijn voor mij domme schepsels die zonder herder niet in staat zijn een nieuwe weide te ontdekken.
“Wij zijn veel slimmer, dan jij denkt, corrigeert ze mijn gedachten. Wij accepteren namelijk onze beperkingen, terwijl jullie denken dat jullie zo geweldig zijn dat jullie alles kunnen, terwijl jullie nog niet eens in staat zijn in vrede met elkaar te leven. Jullie voeren altijd wel ergens oorlog of ruzie met elkaar. Heb je weleens gezien, mens, hoe conflictloos wij schapen met elkaar omgaan? Jullie zijn arrogant en oerdom. Wij lachen ons soms een ongeluk over jullie overdreven gedoe.”
“Wij hebben geen wapens nodig, geen auto’s, geen computers of mobieltjes en toch hebben wij het naar onze zin. Wij zijn tevreden terwijl jullie alleen maar meer en groter willen. Nooit kunnen jullie ergens blij mee zijn, zonder al weer meer en beter te wensen. Zijn jullie helemaal gek geworden?”
Met iedere zin is mijn bewondering voor het schaap gegroeid. Vol verwondering kijk ik, nog steeds achteroverliggend in het weldadige gras. Zij staat met haar neus tien centimeter verwijderd van de mijne. Ik glimlach naar haar en zij geeft me weer een lik over mijn neus. Het lijkt alsof duizend jaar voorbij geschoten is. Wat een wijsheid heeft dat schaap.
Klopt helemaal, zegt ze, maar niet alleen ik heb deze wijsheid, ook al mijn familieleden. Voor ons is dit allemaal gesneden koek. Doodnormaal.”
“Schaap mooi dier, ik bied je mijn verontschuldigingen aan. Ik zou willen dat de mens zo vredig als juliie kon zijn.”
“Excuses aanvaard, geloof me, jullie kunnen net zo vredig naast elkaar leven als wij. Het enige dat jullie moeten afleren is te denken dat jullie meer en beter zijn dan een ander. In de ogen van een schaap zijn jullie allemaal even arrogant en dom. Doe als wij en geniet van het leven. Ze loopt verder en begint met een soort gromgeluid te grazen.”
Ik zie dat ons gesprek beëindigd is. Ik spring op uit het gras en vervolg mijn tocht. Sindsdien acht ik het schaap hoog, ik probeer even wijs te worden. Ook groet ik hen als ik ze in de weides zie staan. Soms groeten ze mij terug, maar meestal gaan ze zo op in het genot van hun maaltijd dat ze me niet opmerken. Dan zetten ze me meteen weer op mijn plaats, door geen aandacht aan mij te besteden. Ik ben een mens die zichzelf veel te belangrijk vind.
Rob Vellekoop