Het is koud en vochtig wanneer ik de tuin inloop. Het vocht verraadt de spinnenwebben. Een hele grote strekt zich uit tussen twee struiken. Ideaal jachtgebied voor de spin. Ik pak een stoel en ga een kijkje nemen bij mijn nijvere buurvrouw. Haar web hangt er vrijwel onbeschadigd bij. Alleen van haar of haar insektenhapjes is geen spoor meer. Zou zij nog leven of heeft zij misschien haar domein verlaten? Waarschijnlijk vindt ze het nog te koud om haar beschutte warme plekje onder een blad te verlaten.
Ik vraag me af hoe het met haar gaat. Ondertussen krijsen eksters om aandacht. Musjes vliegen af en aan. Het herfstzonnetje kondigt zich al schijnend in de verte aan. Gelukkig heb ik alle tijd van de wereld. Onrust is voor stresskippen en die houd ik niet in mijn tuin. Daar zit ik dan kijkend naar het web. Een koolmees tinkt in de verte. Een kind gilt, hij krijgt zijn zin niet. Mijn jas voelt heerlijk aan. Op deze manier tikt de tijd ongemerkt weg, net als bij een visser die naar zijn dobber staart. Af en toe glijdt mijn blik naar planten die groen en fruitig nog steeds actief zijn met het opnemen van CO2 en het afgeven van zuurstof. Nou spin laat je eens zien. Kilometers boven mijn hoofd hoor ik een vliegtuig. Een musje tjilpt nog. Een uur of langer zit ik verdiept in gepeins en dan is daar het geluid.
Ik schraap mijn keel. “Wat mankeer jij, mens, hoor ik de spin zeggen.”
“Hum, antwoord ik, je leeft nog.”
“Ja zeker, zegt ze, ondanks alles.”
“Dat is sombertjes!”
Ja, wat dacht je, er zit hier geen insect meer. Ik denk erover te emigreren. Jullie chemische troep heeft mijn eten gedood.”
“Beste spin, antwoord ik geschrokken, maar ik spuit nooit gif.”
Ondertussen blijft de spin voor mij onzichtbaar. Ze heeft zich perfect verstopt, ik zie geen spoor van haar.
“hier is in de spinnenwereld algemeen bekend dat jullie ons en onze prooi systematisch aan het uitroeien zijn met chemicaliën. En alsof dat niet genoeg is, hebben jullie ook troep om alle planten te doden die normaal gesproken in grasland of maisveld hun kopjes durven op te steken.”
Ik zucht:”Ja, de situatie is ernstig.”
“Maar beste vriendin, ik wist niet dat jij in mijn tuin daarvan ook last hebt. Hoe kan ik je helpen? Mijn vlinderstruik trekt toch genoeg vlinders en bijen.”
“Ja, dat is prima, maar helaas niet genoeg. Ik zit hier nu te verrekken van de honger.”
“Goh, dat had ik niet verwacht. Wat kan ik voor je doen?”
“Het enige dat er voor mij overblijft, verklaart de spin, is emigratie. Zou jij het vervoer kunnen regelen?”
“Ja, natuurlijk, maar wie vangt er dan in mijn tuin dan mijn lastige insecten?”
“Dat weet ik ook niet. Maar, vervolgt de spin dramatisch, laat me toch niet doodgaan van de honger.”
Ik twijfel geen seconde en wat later hou ik een leeg luciferdoosje in mijn hand en binnen een mum van tijd kruipt ze razendsnel te voorschijn. Het is een forse dame met een kruis op haar lichaam. Ze past amper in het kleine doosje, wat ik daarom maar niet dichtdoe. Ik wandel met het doosje voorzichtig in mijn hand naar het grote park in de buurt.
Ondertussen zetten wij het gesprek voort. Ze heeft verteld dat ze in het bos tussen de struiken de meeste kans heeft iets eetbaars te vangen. Daar zet ik het doosje neer en open hem helemaal. Ze kruipt op een tak. “Dank je wel, roept ze nog. Ik red me wel en denk erom als er geen insecten meer zijn, gaan de mensen ook dood.”
Beste spin, het spijt me zo, dat we jullie niet serieuzer nemen. Jullie zijn eigenlijk zulk aangenaam gezelschap. Ik zal je missen. Had ik je maar eerder wat aandacht gegeven. Ik sta nog een kwartier met het legen doosje in mijn hand, dan vertrek ik naar huis.
Eenmaal thuis trekt haar verlaten web me als een magneet aan. Zij was een kunstzinnige spin, zucht ik, als ik haar web met andere ogen vol bewondering zie. Ze kon er wat van, ze was een echte bouwmeesteres. Dergelijke kunstwerken zullen mijn tuin niet meer gaan sieren, vrees ik.
Ik ga weer zitten op mijn stoel en tot mijn verbazing zie ik een andere spin in haar web. Volgens mij heeft deze haar web gekraakt. Iets klopt er niet.
Opnieuw geniet ik van de rust die de natuur uitademt, maar blijf deze vreemde spin vanuit mijn ooghoeken in de gaten houden.
“Je hebt je lelijk beet laten nemen, aardmens, hoor ik de kraker zeggen.
“Wat?” brom ik.
“Je bent niet zo slim als je eruit ziet.”
“Hmm, reageer ik nors.”
“Dit web is namelijk van mij en door mij eigenpotig in elkaar gezet. Mijn collega, die je hebt verhuisd wilde namelijk eens wat van de wereld gaan zien. Ze durfde niet, want het is natuurlijk levensgevaarlijk voor ons om er even op uit te trekken. Toen jij in beeld kwam zag ze haar kans schoon. En mij heb je van een concurrent verlost. Het is hier best te pruimen hoor. Voor ons tweeën is het, zeker nu de kou eraan komt, afzien. Ze vertelde jou de halve waarheid. Het gaat hard achteruit, maar als we de prooi wat eerlijker onder elkaar verdelen, kunnen we het rooien.”
Ik staar zeker tien minuten deze spin aan. Mijn ego heeft weer eens een flinke deuk opgelopen, maar tegelijkertijd ben ik blij dat ik toch nog een kunstenaar in de tuin heb overgehouden.